-Wat is een ademhalingsstilstand?
-Gevaren van een ademhalingsstilstand
-Controle van de ademhaling
-Handelen bij ademhalingsstilstand
- De getijvolumina
- Verwikkelingen van een beademing
- Hulpmiddelen bij de beademing
- Mond-op-neus beademing
- Mond-op-stomie beademing
- De techniek bij kinderen
- Complicaties van kunstmatige ademhaling
Wat is ademhalingsstilstand ?
In normale omstandigheden wordt voortdurend verse lucht ingeademd. Daardoor komt de nodige zuurstof in de longen terecht. Deze zuurstof wordt via de bloedsomloop rondgepompt door het lichaam, en daar gebruikt voor de verbranding.
CO 2, één van de afvalstoffen van de verbranding, wordt via het bloed terug naar de longen gepompt. Via de uitademing wordt het CO 2 uit het lichaam verwijderd.
Een volwassene ademt aan een gemiddeld ritme van 12 tot 18 keer per minuut, bij een kind ligt dit ritme sneller, tot 40 keer per minuut.
Bij een ademhalingsstilstand valt het inademen van zuurstof en het uitademen van CO 2 volledig stil. Soms blijft het hart nog een tijdje verder pompen. Door gebrek aan zuurstof echter zal ook de werking van de hartspier na enkele minuten uitvallen.
De oorzaken van een ademhalingsstilstand kunnen heel verschillend zijn: diepe bewusteloosheid , verdrinking, overdosering van geneesmiddelen of drugs, beroerte, elektrocutie, verstikking acuut myocardinfarct, blikseminslag, een hartstilstand..
Een ademhalingsstilstand gaat steeds gepaard met een toestand van bewusteloosheid.
- Soms is de ademhalingsstilstand het gevolg van een diepe bewusteloosheid , waarbij de sturende rol van het zenuwstelsel uitvalt.
- In andere gevallen is de ademhalingsstilstand zelf de oorzaak van bewusteloosheid . Door de ademhalingsstilstand is er onvoldoende zuurstoftoevoer naar de hersenen, wat snel leidt tot een toestand van bewusteloosheid.
Gevaren van ademhalingsstilstand
Door een ademhalingsstilstand wordt de zuurstofvoorziening van het hele lichaam in gevaar gebracht. Het hart en de longen kunnen gedurende enkele minuten het bloed nog voorzien van zuurstof, maar al snel zal er toch een zuurstoftekort optreden in het lichaam. De hersenen zijn hiervoor het meest gevoelig. Bij een volwassene zijn de hersenen na gemiddeld drie minuten reeds onherstelbaar beschadigd.
In geval van hypothermie (bijvoorbeeld bij verdrinking) is deze periode langer. Ook bij kinderen kan het drie tot tien minuten (afhankelijk van de leeftijd) duren vooraleer de hersenen door zuurstoftekort onherstelbaar beschadigd worden.
De hartspier heeft eveneens zuurstof nodig om te kunnen functioneren. Initieel zullen er nog tekens zijn van hartwerking en kan men door herstellen van de ademhaling de hartwerking nog redden. Zonder zuurstof gaat het hart steeds minder krachtig pompen. Enkele minuten na de ademhalingsstilstand treedt vaak ook een hartstilstand in, zelfs indien het slachtoffer wordt beademd.
Controle van de ademhaling
Is het slachtoffer bewusteloos, dan dient ook de ademhaling te worden gecontroleerd. Om dit te doen moet het slachtoffer op de rug liggen op een vlakke ondergrond. Rol hiertoe het slachtoffer in één blok zodat het hoofd, de schouders en het hele lichaam simultaan overrollen. Het hoofd en de hals dienen in hetzelfde vlak te blijven als de rest van het lichaam. Het bewusteloze slachtoffer wordt op de rug gedraaid, met de armen naast het lichaam. Het slachtoffer ligt nu in een goede uitgangspositie voor het doorvoeren van CPR.
In bepaalde situaties is het niet mogelijk om het slachtoffer in ruglig te brengen, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zit gekneld. Probeer het slachtoffer te benaderen vanuit de positie waarin het zich bevindt.
Voorts dient de luchtweg vrij bewaard te blijven tijdens de controle van de ademhaling.
Controleer de ademhaling gedurende maximum tien seconden door:
- te kijken of de borstkas op en neer gaat
- te voelen met je wang aan de mond
- te luisteren met je oor ter hoogte van de mond en de neus van het slachtoffer
Sommige slachtoffers zullen een abnormale, inadequate ademhaling vertonen. Indien je bij deze slachtoffers de luchtweg vrijmaakt, kan de ademhaling plots verbeteren. Een bijzonder ademhalingspatroon wordt echter gevormd door het reflexmatig ademen, "gasping" genaamd. Dit ademhalingspatroon komt voor bij een hartstilstand. Deze inadequate vorm van ademen dient eveneens te worden behandeld met behulp van beademing. Twijfel je dus aan de efficiëntie van een ademhalingspatroon, start dan meteen de beademing.
Indien het slachtoffer wel nog efficiënt ademt, ga dan verder na:
- of de ademhaling eerder snel, normaal of traag verloopt
- of het slachtoffer diep, normaal of slechts oppervlakkig ademt
- of het slachtoffer gemakkelijk, moeilijk of zelfs pijnlijk ademt
- of er geen verstikking aanwezig is
- leg het slachtoffer in veiligheidshouding
Indien het slachtoffer niet meer ademt, dient de beademing gestart te worden.
Handelen bij een ademhalingsstilstand
Een slachtoffer met een ademhalingsstilstand is steeds bewusteloos. Het ligt meestal op de grond, al dan niet op de rug. Na het vaststellen van de bewusteloosheid zorg je meteen voor vrije luchtwegen. Daarna leg je het slachtoffer op de rug en controleer je de ademhaling.
Indien het slachtoffer niet meer ademt kan je toch nog helpen door je eigen uitgeademde lucht in te blazen in de longen van het slachtoffer. De door een hulpverlener uitgeademde lucht bevat ongeveer 17% O2 en 3% CO2 , voldoende zuurstof dus om een leven te redden.
Breng het slachtoffer in ruglig. Probeer daarbij het slachtoffer zo weinig mogelijk te bewegen.
Houd of breng het hoofd in hyperstrekking en kinlift.
Beadem het slachtoffer tweemaal:
- Knijp met duim en wijsvinger de neus van het slachtoffer dicht en buig zelf voorover
- Sluit je mond over de mond van het slachtoffer. Haal zelf diep adem vooraleer je inblaast bij het slachtoffer, zo maak je een optimaal gasmengsel klaar om toe te dienen. Blaas rustig lucht in over een periode van ongeveer twee seconden en kijk ondertussen of de borstkas van het slachtoffer uitzet. Indien je een grote weerstand merkt tijdens de beademing, handel dan alsof er een verstikking is enkel indien je een gevorderde training volgde.
- Richt je hoofd lichtjes op om opnieuw diep in te ademen; draai je hoofd opzij om te zien of de borstkas terugzakt
- Beadem het slachtoffer nogmaals. Tracht om in maximaal vijf pogingen minstens twee efficiënte beademingen te verwezenlijken.
Een voorbeeld...
Voor de beademing van een slachtoffer zijn ook een aantal hulpmiddelen op de markt.
Bij een goede beademing zijn er drie controles:
- Het op- en neer zien gaan van de borstkas
- Het voelen van de beademingskracht in de eigen longen
- Het horen of zien ontsnappen van de uitademlucht bij het slachtoffer
Bij moeilijkheden om een efficiënte beademing te bewerkstelligen:
- Hercontroleer de mond van het slachtoffer op mogelijke obstructies
- Voer de hyperextensie en de kinlift opnieuw uit
- Probeer 5 keer om 2 efficiënte beademingen te verkrijgen
- Zelfs indien geen succes dient men over te gaan naar de controle van de circulatie
Controleer of er nog hartslag is:
- Indien er geen hartslag is, alarmeer en start de reanimatie.
- Indien er wel harstslag is, alarmeer en beadem verder, rustig aan het ritme waarmee je zelf ademt, maar geef het slachtoffer wel steeds de tijd om terug uit te ademen. Geef 10 tot 12 beademingen per minuut, wat overeen komt met een beademing elke vier tot vijf seconden. Het volume is eigenlijk belangrijker dan het beademingsritme.
- Controleer om de minuut de vitale functies. Je mag daarbij je beperken tot de controle van de ademhaling en de bloedcirculatie.
De getijvolumina
Om de kans op gastrische inflatie, regurgitatie en aspiratie te verminderen, kan men best de getijvolumina beperken tot dat volume waarmee men de thorax ziet op en neer gaan, en deze volumina inblazen over voldoende tijd. Kleinere getijvulumina zorgen er immers voor dat de Lower Oesophagal Sfincterdruk niet wordt overschreden, waardoor gastrische inflatie wordt voorkomen. Tevens zou er aldus meer tijd ontstaan voor de hartmassages en het adequaat uitademen van het CO2. Voor mond-aan-mondbeademing bij de meeste volwassenen zullen volumina volstaan van 10 mL/kg, wat ongeveer hetzelfde is als 700 tot 1000 mL per beademing, toegediend over twee seconden. Langhelle et al konden aantonen dat de thorax oprijst bij getijvolumina van 500ml. Men veronderstelt tevens dat hogere getijvolumina geen verbetering van de oxygenatie veroorzaken. Vergeleken met de vroegere richtlijnen is er dus een kleine daling in de getijvolumina.
Getijvolumina van 1000ml veroorzaken hypocapnie, getijvolumina van 500ml hypercapnie, geen van beide keuzes resulteert echter in normocapnie. De recente guidelines van de ERC stellen voor om getijvolumina te gebruiken van 700 tot 1000 mL, wat overeenkomt met een volume van 10 mL/kg om de beademing toe te passen. Maakt men echter gebruik van extra zuurstof, dan volstaan getijvolumina van 400 tot 600 mL, wat overeen komt met 6 tot 7 mL/kg. Deze kleinere volumina volstaan om de oxygenatie te behouden, het bewaren van een normocarbie is echter niet mogelijk. Wel zullen de kleinere getijvolumina het risico van gastrische inflatie aanzienlijk verminderen.
Er wordt zelfs discussie gevoerd over het al dan niet noodzakelijk zijn van de beademing.
De resultaten van heel wat studies, vaak uitgevoerd bij individuen met een normale circulatie, kan men echter moeilijk extrapoleren naar de praktijk van de Basic Life Support, gezien andere factoren zoals de circulatie en de door de hulpverlener uitgeademde CO2 eveneens een rol zullen spelen.
Verwikkelingen
Het inblazen van lucht in de maag komt vaak voor bij mond-aan-mond beademing. Dit kan leiden tot ernstige complicaties zoals regurgitatie, aspiratie of zelfs longontsteking. Ook wordt de druk in de maag aldus verhoogd waardoor het middenrif wordt opgetild. Dit zorgt er voor dat de longen minder gemakkelijk kunnen uitzetten met een nog slechtere ademhaling tot gevolg. Net om deze reden dient men de getijvolumina tijdens CPR te beperken.
Mond-op-neus beademing
Bij ernstige verwondingen aan de mond, of wanneer de mond van het slachtoffer niet open kan (trismus) of indien je met je eigen mond de mond van het slachtoffer niet volledig kan omsluiten, ben je genoodzaakt de beademing door de neus uit te voeren.
Bij drenkelingen kan een mond-op-neusbeademing de enige oplossing zijn. De handen van de hulpverlener zullen dan nodig zijn om het slachtoffer te ondersteunen en met de techniek van mond-op-neusbeademing kan de redder reeds beademingen starten zodra het hoofd van het slachtoffer boven water is.
Hiertoe duw je de mond toe met de hand die zorgt voor de kinlift. Adem diep in en omsluit met je lippen de neusgaten van het slachtoffer, waarlangs je uitademt. Kijk zijwaarts of de borstkas van het slachtoffer opgaat. Na deze beademing trek je je mond weg om het slachtoffer toe te laten uit te ademen. Soms is het nodig om tijdens deze passieve uitademing de mond van het slachtoffer te openen en de lucht langs de mond te laten ontsnappen.
Mond-op-stomie beademing
Een tracheostomie is een opening doorheen de huid naar de luchtpijp, die bij sommige personen door een arts werd aangebracht wegens bepaalde aandoeningen. De opening bevindt zich ter hoogte van de hals. Er kan zich al dan niet een buisje in bevinden. Vaak is het buisje weggestopt achter een sjaaltje of een hoge kraag. Je dient dan ook de tube die zich in het buisje bevindt, vrij te maken voor passage van lucht. Indien dit niet mogelijk blijkt, dan kan je best de tube vervangen. Is een tweede tube niet beschikbaar, dan kan je op de stomie beademen zonder aanwezigheid van de tube.
Bij de meeste personen met een tracheostomie is er geen doorgang van lucht meer mogelijk via de normale weg. Indien je beademing moet toepassen, zal je dan ook de lucht moeten inblazen in de opening ter hoogte van de hals, tot de borstkas oprijst.
Bij het uitvoeren van de mond-op-stomie beademing is de hyperstrekking overbodig. Sluit je mond goed rond de stomie en beadem voor het overige op dezelfde wijze als bij de mond-op-mond beademing.
De techniek bij kinderen
Gezien de verschillende anatomie, zal bij kinderen een Mond op mond-en-neus beademing worden toegepast.
Kinderen ademen ook sneller, tot 40 keer per minuut, waardoor het ritme van de beademingen dient te worden versneld. We gebruiken eveneens een kleiner beademvolume, eerder wangzakvolume, ter preventie van een pneumothorax.
Complicaties van kunstmatige ademhaling
Bij een beademing zal de ingeblazen lucht zich verdelen tussen de longen en de maag. De belangrijkste complicatie van kunstmatige beademing is dan ook deze gastrische inflatie of het inblazen van lucht in de maag van het slachtoffer. Dit komt vooral voor bij de beademing van kinderen.
De hoeveelheid lucht die in de maag wordt geblazen is afhankelijk van de compliantie van de longen en de openingsdruk van de Laag Oesophagale Sfincter welke de overgang tussen de slokdarm en de maag afsluit. Deze LOS-druk bedraagt onder fysiologische omstandigheden ongeveer 20 mmHg, men toonde aan dat deze druk tijdens CPR snel daalt, tot 4 mmHg na 15 minuten reanimatie. Ook de thoraxcompliantie daalt na deze periode tot 30% van de normale waarde.
Te snel, te kort en te krachtig beademen geeft het meest aanleiding tot gastrische inflatie. Men kan de kans op gastrische inflatie beperken door te zorgen voor een goede vrije luchtweg en door het ingeblazen volume klein te houden. Men beademt traag tot de thorax oprijst. Eventueel kan een derde hulpverlener de cricoïddruk toepassen om gastrische inflatie te voorkomen. Met deze techniek kan men gastrische inflatie voorkomen bij beademingsdrukken tot 100 mmHg !
Gastrische inflatie geeft aanleiding tot regurgitatie en een verminderd longvolume door de druk op het diafragma vanuit de buikholte. Pogingen om na gastrische inflatie de maag van lucht te ledigen door uitwendige drukken geven zelf aanleiding tot regurgitatie en mogen dus niet worden uitgevoerd.
|